Innovatieraket

Author:

Paul van Gerven is redacteur van Bits&Chips.

Reading time: 3 minutes

Een researchsucces is alleen een succes als het een business-succes is. Aldus het voltallige researchmanagement van Philips begin jaren negentig, toen het de contractresearch invoerde in zijn onderzoeksorganisatie. Decennialang hadden concerndivisies ‘belasting’ betaald om het Philips Natuurkundig Laboratorium te financieren, maar van de directie moest het befaamde lab voortaan twee derde van zijn inkomsten gaan halen uit onderzoek op bestelling. Dit natuurlijk zeer tegen de zin van de onderzoekers, die gewend waren zo vrij als een vogeltje te zijn.

Staat hun hedendaagse universitaire collega’s iets vergelijkbaars te wachten? Er lijkt steeds vaker betwijfeld te worden dat publiek onderzoek de beste manier is om kennis en innovatie te stimuleren. Er is een hap uit het publieke onderzoeksbudget genomen en aan het bedrijfsleven gegeven, en van het bedrag dat resteert, moet een groter deel worden besteed aan onderzoek dat kennisinstellingen en bedrijven samen doen. Beleidsmakers lijken te denken dat academische vrijheid te weinig oplevert, zoals vijfentwintig jaar geleden de Philips-directie vond dat er te weinig bruikbaars uit het Natlab kwam.

Sommige opkomende landen lijken zelfs nog een paar stappen verder te gaan. Vooral in het Verre Oosten worden hele programma’s afgestemd op de wensen van bedrijven, vertelde Hans Rijns in de vorige editie van Bits&Chips. De CTO van NXP maakte er geen geheim van dat Nederland wat hem betreft ook die kant op moet. UT-collegevoorzitter Victor van der Chijs gaat daar een heel eind in mee: hij wil zijn universiteit de R&D van bedrijven laten overnemen.

Dat zijn interessante voorstellen, maar dat mag niet leiden tot reductie van publieke onderzoeksinfrastructuur. Hoe verstandig het ook is om industrie en wetenschap te laten samenwerken, het is een grote fout om bedrijven daarover de regie te geven of om innovatiebeleid eenzijdig op het bedrijfsleven te focusseren.

De generieke financiering waar de Nederlandse overheid tegenwoordig de nadruk op legt, is over het algemeen een effectief instrument. In een vorig jaar gepubliceerde evaluatie van onderzoeksbureau Panteia blijkt dat de WBSO doet wat de overheid beoogt: innovatie uitlokken. Bedrijven die een beroep doen op de afdrachtsvermindering van de loonbelasting voor R&D’ers steken dat, met een beetje extra uit eigen zak, terug in onderzoek. Tegelijk ligt het deadweight loss (het aandeel onderzoekswerk dat ook zonder de WBSO zou zijn verricht) in lijn met andere regelingen.

Prima instrument dus, houden zo. Maar we moeten niet vergeten dat het succes van bedrijven steunt op een scala aan publieke investeringen, die soms decennia teruggaan. Innovatie is een twee- of zelfs drietrapsraket. Het begint vaak bij een universiteit, dan volgt soms een meer toegepast ingestelde publieke organisatie (zoals TNO) en uiteindelijk raakt kennis dermate volwassen dat een bedrijf er zijn voordeel mee kan doen.

Je moet deze keten beschouwen in termen van risico. Wat tegenwoordig bijna badinerend nieuwsgierigheidsgedreven onderzoek wordt genoemd, zou beter hoogrisicodragend heten. Trap voor trap schudt kennis steeds meer risico van zich af. Het is logisch om de grootste risico’s bij de schatkist te leggen, maar raar om dat soort onderzoek dan op grond van dezelfde criteria te beoordelen als ‘inkoppertjes’ aan het einde van de keten. En al helemaal om het als ineffectief te bestempelen en er geld aan te onttrekken.

Afgezien van de bezuinigingen en organisatorische strubbelingen is het topsectorenbeleid tot dusver best te billijken, maar Nederland moet de verleiding weerstaan het voorbeeld van Philips en het Natlab te volgen. Nog afgezien van het feit dat het Natlab zichzelf via octrooi-inkomsten en kruislicenties best kon bedruipen: kunt u een voorbeeld noemen van een gamechanger uit de Philips-stal – à la de compact disc – nadat het lab aan de ketting was gelegd?