Clinton heeft gelijk

Author:

Wim Hoeks is systeemarchitect bij Braincenter, maar schrijft deze reactie op persoonlijke titel.

Reading time: 3 minutes

Bij dezen wil ik reageren op de column van Wim Hendriksen in Bits&Chips 1, 2007. Hendriksen roept daarin op tot ’systeemdenken‘. Op een aantal punten gaat hij echter zo kort door de bocht, dat zijn argumentatie weinig meer met systeemdenken te maken heeft.

Allereerst verwijt hij Bill Clinton en Al Gore dat ze ons een energieprobleem komen aanpraten. Hij veralgemeniseert dat tot ’de Amerikanen‘. Nu zijn de Amerikanen onder leiding van Bush en zijn Republikeinse achterban een geheel andere mening toegedaan dan Gore en consorten. Onder Bush is het Kyoto-verdrag verworpen. Misschien is het verhelderend om eens te kijken naar de toonzetting van het Cheney-rapport over de energieproblematiek in de VS. Dit is de leidraad voor het energiebeleid van de regering-Bush en gaat vrijwel geheel over de aanbodkant van energie. Dat is een geheel ander geluid, dan hetgeen Al Gore verkondigt in zijn film ’An inconvienient truth‘. Het is Gore dan ook niet te verwijten dat de energiepolitiek van de Amerikanen niet overeenkomt met de stellingname in zijn film. Wat Clinton betreft: hij is zeer waarschijnlijk op uitnodiging naar Nederland gekomen.

De verdere argumentatie over denken op systeemniveau rammelt door de grove vereenvoudiging. Toch is het vrij simpel uit te leggen. Bij systeemontwerp probeer je de problematiek zo veel mogelijk te splitsen naar losse onderwerpen en die afzonderlijk op te lossen. Separation of concerns, zoals dat heet in het Engels, is een leidend principe bij ontwerpstrategieën.

Voor het besproken thema betekent dit dat je ruimteverwarming niet moet koppelen aan ruimteverlichting. Voor de gebruiker is de koppeling vervelend. Als hij zijn huis wil verlichten, wordt hij opgezadeld met afvalwarmte onafhankelijk van zijn warmtebehoefte. Daarom is de koppeling fout vanuit het gebruikersperspectief.

Bij systeemontwerp kies je de ingangsparameters zo gunstig mogelijk. In dit geval zijn dat de toegevoerde energievormen. Hendriksen telt verbruik van elektrische en fossiele energie (gas) op. Deze twee zijn niet een-op-een uitwisselbaar. Bij het maken van elektrische energie treedt circa 60 procent verlies op voor levering aan de gebruiker. Dit gedeelte is dus niet meer beschikbaar voor ruimteverwarming. Bij levering en gebruik van fossiele energie voor verwarming treden er ook verliezen op, maar deze zijn in de ordegrootte van 10 procent. De gebruiker heeft dus effectief veel meer aan een gerichte keuze van de energiebron voor verwarming. Vanwege de hogere verliezen bij levering van elektrische energie moeten we met het gebruik van een dure energievorm zoals elektriciteit zuinig omgaan. Derhalve is het pleidooi voor efficiënte verlichting geen onzin.

Tot slot een voorbeeld met getallen. Nadat ik dit artikel had gelezen, ben ik met het gezin inkopen gaan doen. Terwijl mijn dochters kleren pasten, heb ik eens geteld hoeveel lampen er in de winkel waren geïnstalleerd. In de ruimte hingen circa 100 armaturen met efficiënte (90 lumen/watt) lampen van 70 watt. Dat is dus zo‘n 7 kilowatt overdag met deze zachte winter. Indien hetzelfde lichtniveau zou zijn gerealiseerd met gloeilampen (15 lumen/watt), zou het geïnstalleerde vermogen 42 kilowatt moeten zijn. Dat is twee keer het vermogen van mijn cv-ketel. De winkel zou al bij deze wintertemperaturen een flink warmteoverschot hebben. Om te voorkomen dat de gepaste kleding snel naar transpiratievocht gaat ruiken, moeten ze de winkelruimte dus koelen.

Ik waag het dus om die ’onzin‘ te blijven verdedigen, en hoop ten zeerste dat Wim Hendriksen stopt met dit soort ’bewijs‘ te publiceren. Het zou kunnen dat de stellingname cynisch bedoeld is. In dat geval had ik een tip ergens aan het einde van het stuk op prijs gesteld.